De beginjaren

Op maandag 15 december 1919 werd in de Scheepstimmermanslaan te Rotterdam om 10:30 uur geboren: Franciscus Johannes Gijsbertus van den Berg, roepnaam Frans. Zoon van Franciscus Hubertes Bernardus van den Berg (Roermond 4 april 1890 – Den Haag 28 december 1977) en Jeanne Bosschart (Rotterdam 3 maart 1884 – Den Haag 24 juli 1968).

Vader: Frans van den Berg
Johfra
Moeder: Jeanne Bosschart

In 1922 verhuist het gezin naar de Anna Paulownastraat te Den Haag. Zijn lagere school periode ondergaat hij gedwee, met zijn rode haardos is hij dikwijls het mikpunt van de klas. Hij weet hier een persoonlijk pantser voor te ontwikkelen en verlegt zijn aandacht op zijn fantasie en de natuur om hem heen. In deze periode ontwikkelt zijn tekentalent zich. Elke avond tekent hij datgene wat die dag zijn interesse gewekt heeft. Op school mag hij in het vrije kwartier op het schoolbord tekenen. De verbaasde en bewonderende blikken van zijn medeleerlingen bij het aanschouwen van zijn creaturen sterken hem dat dit het pad is zijn welke hij moet gaan bewandelen.

Op 12-jarige leeftijd verlaat hij de lagere school. Vanaf dat moment krijgt hij privéles van een oudoom in moderne talen en wiskunde, ter overbrugging van de periode tot toelating tot de Academie voor Beeldende Kunsten te Den Haag. Hij kan dan aan het ontwikkelen van zijn tekentalenten een verdere invulling geven.

Op een bepaald moment verhuist het gezin naar Wassenaar om vlak na de zomer van 1938 weer terug te keren naar Den Haag, waar een woonhuis aan de Van Linschotenstraat in de wijk Bezuidenhout betrokken wordt.

De tijd aan de Haagse Academie

Op 14-jarige leeftijd volgt Frans op de woensdag- en zaterdagmiddagen de voorbereidende cursus stilleven tekenen op de Academie voor Beeldende Kunsten. Hij krijgt dan les van Jan Giesen. Een jaar later wordt hij toegelaten tot de dagopleiding, en krijgt hij les van onder anderen Henk Meijer, Paul Citroen, Willem Rozendaal, Aart van Dobbenburgh, Ahrend Hendriks, Willem Schröfer, Cees Boldingh, Dirk Harting, Sierk Schröder en George Hogerwaard. In de periode op de academie ontwikkelt zich zijn voorliefde voor het werk van Leonardo da Vinci. Tot aan zijn dood blijft Leonardo zijn leermeester. In deze periode bouwt hij vriendschappen op met onder anderen Hans Kroesen en Gerard Lutz. Op 24 september 1938 begint hij met het bijhouden van een dagboek.

Dante Inferno - Canto XIII
De Liervogel
Ecce Homo
Serenade

In 1940 breekt de Tweede Wereldoorlog uit. In dat jaar bekwaamt hij zich in etsen en lithografie. Hij krijgt een Duits nazipropaganda tijdschrift in handen met daarin een artikel over ontaarde kunst. Het toont een groot aantal illustraties van werken van Max Ernst, René Magritte, André Masson, Giorgio de Chirico en vele anderen. Het is voor hem een feest van herkenning en het sterkt hem om op de ingeslagen weg verder te gaan. In 1943 houdt hij zijn eerste expositie, samen met Hans Kroesen. Er worden circa 250 tekeningen en aquarellen geëxposeerd. Het is echter ook het begin van een heikele tijd. De druk door de Duitse bezetter neemt toe. Hij wordt gedwongen onder te duiken om te voorkomen dat hij in Duitsland te werk wordt gesteld. Hij vindt onderdak in Rijswijk en een paar maanden later duikt hij onder in het ouderlijk huis in de Van Linschotenstraat in de wijk Bezuidenhout te Den Haag.

Vanaf 1 maart 1945 worden de bombardementen door de geallieerden op het Haagse Bos te Den Haag zo heftig dat het gezin het ouderlijk huis moet verlaten, zij kunnen slechts enkele bescheiden – waaronder de dagboeken – meenemen. Op 3 maart 1945 wordt het ouderlijk huis tijdens een bombardement totaal vernietigd. Bijna al zijn tekeningen en schilderijen raken hierbij verloren. Hij ervaart dit verlies echter als een bevrijding. Al het verloren gegane werk met de vele gebreken staart hem niet langer aan. Hij kan geheel opnieuw beginnen.

Vlak na de bevrijding, op 17 juli 1945, neemt hij zijn intrek in een hofjeshuis in de Willemstraat te Den Haag. Hij vestigt zich als kunstschilder en neemt de naam JOHFRA aan. Dit is een samenvoeging van de beginletters van zijn geboortenamen FRAnsciscus JOHannes, in omgekeerde volgorde.

De jaren met Diana Vandenberg

Aan het begin van 1946 wordt Johfra door zijn vrienden in contact gebracht met ene Diavola. Dit was de bijnaam van Angèle Thérèse Blomjous (Den Haag, 1 april 1923 – Den Haag, 3 oktober 1997). De eerste ontmoetingen verlopen wat te onstuimig voor de meer in zichzelf gekeerde Johfra, maar op 1 april, de verjaardag van Diavola, komt het gesprek op het schilderen, biologie en dergelijke. Het gesprek wordt opeens veel serieuzer, de gemeenschappelijke interesses leiden tot een band van collegialiteit. Omdat ze vindt dat ze een serieuzer imago moet krijgen verandert Diavola haar naam in Diana, zo verandert het duivelinnetje in de godin van de jacht. Johfra en Diana trekken steeds vaker met elkaar op en een relatie ontstaat. In de zomer van 1946 reist hij Diana achterna naar Parijs. Diana werkt daar als au pair en Johfra verblijft tien dagen in het atelier van een vriend. In 1947 verblijft Johfra wederom in Parijs, waar Diana nog steeds werkt. Nu hebben ze meer tijd voor elkaar en bezoeken vele musea en andere bezienswaardigheden.

Het ontluiken
Het spook van melancholie
Nijdas/Walging
Laatste kwartier

Bij terugkomst in Den Haag betrekken ze de zolderruimte van het appartement van de ouders van Johfra. In 1948 trekken ze naar Italië om daar vooral Rome te bezoeken. Deze reis is het begin van een aantal reizen naar Italië, welke een blijvende indruk bij Johfra achterlaten en als inspiratie dienen voor vele schilderijen waaronder de Fonteinenserie. Diana is de motor achter de diverse reizen welke het stel maakt naar de Alpen, de Dolemieten, de Pyreneeën, de Zwitserse meren, Florence en Venetië. Ook op het schildersvlak verloopt het dan beter. De verkopen nemen toe en zij krijgen hierdoor wat meer financiële armslag. Johfra houdt in deze naoorlogse periode enkele solotentoonstellingen in kunstzaal Bennewitz te den Haag.

Op 21 maart 1952 treden Johfra en Diana in het huwelijk. Ze staan dan op het punt om naar Amerika te emigreren en een huwelijk zou het verkrijgen van een visum vergemakkelijken. Niet veel later zien ze echter van emigratie af en besluiten om in Nederland te blijven. Ze leren Cor Damme kennen, één van de medeoprichters van het Lectorium Rosicrucianum in Haarlem. In 1953 treden Johfra en Diana toe tot de rozenkruisers. In 1954 bezoeken ze de grotten van Lascaux. Verder worden diverse solotentoonstellingen gehouden, niet alleen in Nederland maar ook in Los Angeles en Cleveland (1956) en Brussel (1957). Op 7 augustus 1959 ontmoeten ze Salvador Dalí in Port Lligat.

In 1957 stelt Diana haar vriendin Els de Jonge (Ellen Lórien) voor aan Johfra. Johfra en Diana betrekken in 1961 het pand Madoerastraat 7 te Den Haag, maar hij zal in 1962 Diana verlaten. Er is namelijk een relatie opgebloeid tussen Johfra en Ellen. Eind 1962 gaat hij met Ellen samenwonen in Amsterdam en komt er een definitief einde aan de periode met Diana. Het zal tot 1970 duren totdat Diana instemt met een echtscheiding. Zij noemt zich na het vertrek van Johfra Diana Vandenberg, omdat zij de band met Johfra voor de buitenwereld hoe dan ook in stand wil houden.

Ontmoeting met de meester van het surrealisme

Eind 1942 komt Johfra voor het eerst in aanraking met het werk van Salvador Dalí. De verbeeldingen van deze kunstenaar werken op hem als een tonicum.

In april 1959 trekken Johfra en Diana Vandenberg naar het plaatsje Figueras in Spanje, de geboorteplaats van Salvador Dalí. Het plaatsje laat geen positieve indruk op Johfra achter. Nog dezelfde dag gaan ze naar Port Lligat om naar het huis van Dalí te gaan kijken. Zijn stemming wordt er niet beter van. Hij noteert die dag in zijn dagboek: Wat een droef land! Hoe komt iemand ertoe om hier te gaan wonen tussen een paar vissershutten aan een strandje van enkele tientallen meters? Op 6 augustus 1959 bezoeken Johfra en Diana wederom Port Lligat, maar nu met de bedoeling om Salvador Dalí te gaan ontmoeten. De omgeving maakt nog steeds geen positieve indruk op Johfra. Nog dezelfde middag kloppen ze aan bij het huis van Dalí. De eerste ontmoeting verloopt wat gespannen en vreemd, maar het komt moeizaam tot een kort gesprek. Ze spreken af om de volgende dag weer langs te komen.

Salvador Dalí
Het genie van Port Lligat
De apotheose van Dalí

De volgende dag bezoeken ze Dalí op het afgesproken tijdstip. Dalí maakt nu een hele andere indruk, zowel qua gedrag als qua uiterlijk. Op Johfra maakt het uiterlijk vertoon weinig indruk. Hij is vooral op zoek naar de mens achter Salvador Dalí, iets wat de grote meester op dat moment wat onrustig maakt. Samen gaan ze naar het atelier alwaar Dalí hun enkele grote kunstwerken in wording toont. Ze bespreken een schilderij dat Dalí Les Lansas noemt (note: de uiteindelijke titel is De ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus). Dit werk maakt grote indruk op Johfra. Dalí toont welke aanpassingen hij aan zijn atelier heeft moeten maken om een dergelijk groot schilderij te kunnen realiseren.

’s Avonds noteert Johfra in zijn dagboek enkele vertwijfelingen en teleurstellingen: Een storm van tegenstrijdige gedachten en gevoelens liet dit bezoek bij ons achter. Ik vond hem afstotend en sympathiek en tragisch. Een gekerkerde die gedwongen is het figuur te zijn dat hij zelf creëerde. Een slachtoffer van de wereld waarvan hij de nar is, en van zichzelf door zijn grenzeloze ijdelheid, waardoor het hem onmogelijk is om met deze situatie te breken. Wat ik totaal miste, was elk spoor van blijheid en humor.

In 1978 komt Johfra het grafiekwerk van Salvador Dalí tegen op de Kunstmesse in Basel. Dit maakt een negatieve indruk op hem. In zijn dagboek noemt hij dit werk oppervlakkig en voor een schilder van zijn formaat onwaardig. Johfra is vooral teleurgesteld.

In januari 1998 schrijft Johfra in zijn dagboek: Nu denk ik geheel anders over deze mens, meer genuanceerd. Als het bezoek nu had kunnen plaatsvinden, zou het ook heel anders hebben uitgepakt. Maar dit geldt natuurlijk altijd. Het is feitelijk nooit goed de dingen vast te leggen. Met alles wat je beschrijft, of het nu een zaak betreft of een persoon, spreek je een persoonlijk oordeel uit. Wij kennen onszelf niet eens, hoe zouden wij dan een ander kunnen kennen? Ik ken het werk van Dalí nu 55 jaar en het is een vaste factor in mijn wereld geworden. Nu weet ik veel meer van hem en zie ik ook meer in zijn werk dan vroeger. Evenals Leonardo da Vinci (die door Dalí als ‘goddelijk’ werd erkend) heeft Dalí vormend op mij ingewerkt. Hij heeft mij uitermate geboeid, maar ook heel vaak teleurgesteld en geërgerd, wat nooit het geval is geweest bij Leonardo, die mijn geestelijke vader is.

De tijd bij de Rozenkruisers

Op 20 maart 1953 treden Johfra en Diana toe tot het rozenkruisergenootschap, het Lectorium Rosicrucianum te Haarlem, een gnostische geestesschool. Met grote regelmaat bezoeken zij de bijeenkomsten van de Haagse afdeling, de tempeldiensten in Haarlem en de conferenties in Lage Vuursche en in het buitenland. Het doel van de mysterieschool is transfiguratie, dat wil zeggen het geleidelijke opgaan van de persoonlijkheid van de ‘oude mens’ in een geestelijk bewustzijn, dat hem weer verbindt met het oorspronkelijke, goddelijke leven. In de periode van verbondenheid met het Lectorium Rosicrucianum maakt Johfra vele schilderijen gebaseerd op de leer en de symboliek van de rozenkruisers. Op allerlei manieren verleent Johfra samen met Diana zijn diensten aan het genootschap, dat vertakkingen heeft in diverse Europese landen, en later ook in Noord- en Zuid-Amerika. In Ussat-les-Bains, in de Pyreneeën, richten beiden een museum in dat is gewijd aan de Katharen.

Wonderbloem
C.R.C. op de muur
De zoon der slangen
Ridder met Graalburcht

Johfra ervaart het lidmaatschap meer en meer als beklemmend en kan zich steeds minder verenigen met de doelstellingen van dit genootschap. Over deze beklemming kan hij alleen praten met Ellen Lórien, zijn latere vrouw. Nadat hij in 1962 met Ellen gaat samenwonen, laat hij zich afvoeren van de leerlingenlijst van het Lectorium Rosicrucianum.

In de jaren zestig wordt hem gevraagd het tweedelige werk De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis van de grootmeester en oprichter Jan van Rijckenborgh te voorzien van illustraties.

Johfra en Ellen Lórien

In 1957 stelt Diana haar vriendin Els de Jonge (Utrecht 16 maart 1924 – Plazac 22 mei 2016) voor aan Johfra. Zij is een talentvolle kunstenares die haar schilderijen later signeert met Ellen Lórien. Tussen Johfra en Ellen bloeit een relatie op. Johfra verlaat in 1962 Diana en gaat met Ellen in Amsterdam samenwonen. Nadat in 1970 eindelijk de scheiding met Diana Vandenberg een feit is, treden Johfra en Ellen op 11 mei 1973 in het huwelijk.

In 1963 weet Johfra veel van zijn beschikbare werk in één keer te verkopen aan een Amerikaan. Met de opbrengst kopen zij een stuk grond in Aspremont in het departement Alpes-Maritimes in Zuid-Frankrijk. In het jaar daarop reizen Johfra en Ellen af naar Aspremont en bouwen ze hun eerste huisje. Enkele jaren later bouwen ze een tweede stenen huis, wat de hoofdwoning wordt. In de daaropvolgende jaren kunnen Johfra en Ellen met moeite het hoofd boven water houden. Vooral het meer feeërieke werk van Ellen vindt aftrek, het werk van Johfra wordt vaak beangstigend gevonden. Ellen weet in deze tijd enkele topstukken uit haar penselen te toveren. Het contact met galeriehouders verloopt niet altijd even soepel. Ze moeten goed op hun hoede zijn om niet beduveld te worden. Gedurende enkele jaren signeert Johfra zijn werk met Johfra Bosschart, ondermeer omdat de Fransen naar een achternaam vragen. Hij gebruikt hiervoor de achternaam van zijn moeder.

Aqua
De ochtend
Animus en Anima

Op zoek naar een minder woeste woonomgeving komen Johfra en Ellen in de Dordogne terecht. Ze passeren het plaatsje Le Moustier en komen langs La Roque-Saint-Christophe. Beiden voelen zich direct thuis in deze streek en vinden niet ver van hier een oude watermolen, Moulin du Peuch, die ze besluiten te kopen. Het is aan het riviertje Le Vimont tussen de dorpen Plazac en Fleurac. Het werk van Johfra wordt dan via Galerie Kamp in Amsterdam verkocht. Later wordt ook het werk van Ellen via deze galerie verkocht. De invloed van het wonen in de Périgord Noir is onmiskenbaar terug te vinden in het werk van beiden. Ze ondergaan het verblijf hier als een groot geschenk.

Als in 1983 Walter Kamp zijn galerie moet sluiten, zijn Johfra en Ellen voor verkoop aangewezen op het Franse publiek. Zij starten in 1984 een galerie aan huis, Galerie La Licorne. Vooral het werk van Ellen slaat aan. Johfra en Ellen exposeren op diverse locaties in Frankrijk. Eind jaren tachtig weet Johfra via Jester Art Galerie (Amsterdam) zijn werk weer in Nederland onder de aandacht te brengen. Begin jaren negentig gaat Jester Art Galerie failliet. Johfra en Ellen exposeren dan weer aan huis in hun eigen galerie. In 1997 volgen de laatste exposities bij Galerie Utrecht.

Johfra schrijft in zijn autobiografie Symphonie Fantastique het volgende: Ellen is de drijvende kracht en de bezieling van onze leefgemeenschap. Zij beschermt mij tegen innerlijke chaos. Zij verzorgt de zakelijke contacten, omdat ik in praktische zin niet ben opgewassen tegen de harde maatschappij. Zonder haar zou ik allang zijn vereenzaamd en nu misschien op een Amsterdams zolderkamertje zitten schilderen. Ellen Lórien heeft overduidelijk een heel belangrijke rol in het leven van Johfra gespeeld.

Vertrek uit Nederland

In 1963 krijgt Johfra de kans om al zijn beschikbare werk in één keer te verkopen aan mr. Greenberg, een Amerikaan. Met de opbrengst hiervan kopen Johfra en Ellen Lórien een stuk land in Aspremont, gelegen in het departement Alpes-Maritimes in Zuid-Frankrijk. In 1964 hebben zij allerhande sloopmateriaal opgekocht en dit getransporteerd naar Aspremont. Hiervan wordt een houten huisje opgetrokken. Ze maken kennis met de weerbarstige natuur aldaar onder nogal primitieve omstandigheden, aanvankelijk verstoken van gas en elektriciteit. Beiden voeren een strijd tegen de natuur alsook tegen de psychische nasleep van de verbondenheid met de Rozenkruisers. Toch beleeft Johfra hier zijn innerlijke bevrijding en wedergeboorte.

Ontbolstering
Hercule combattant le lion
Vampier

Het geld raakt snel op. Weliswaar vindt nog een groepsexpositie in Amerika plaats, georganiseerd door Galerie Mokum (Amsterdam), maar dit zet geen zoden aan de dijk. Vlak hierna krijgt Johfra moeilijkheden met deze galerie, wat ertoe leidt dat de samenwerking wordt verbroken. Een magere tijd breekt aan, waarin ze pogen om hun werk verkocht te krijgen bij Franse galeries. De verkopen vlotten niet echt. Johfra weet vooral geld te verdienen met de verkoop aan de Rozenkruisers die hen veelvuldig opzoeken en de contacten in tact houden, ook al doordat hij voor korte tijd het lidmaatschap met de School opnieuw is aangegaan.

Eind jaren zestig vinden dan enkele solo-exposities plaats, onder andere in Parijs en Cannes. Johfra en Ellen zijn ondertussen begonnen met de bouw van een stenen huis op hun stuk grond. Dit huis komt in 1969 af. In 1970 volgt een solo-expositie in Londen. In dat jaar wordt het eerste contact gelegd met Pierre Borgue, auteur van Johfra, op de grenzen van het avontuur. Johfra gaat dan weer exposeren in Nederland, bij Galerie Eijlders (Zandvoort). In 1971 volgt het eerste contact met de Haarlemse kunstcriticus Hein Steehouwer, de uitvinder en grondlegger van de Metarealisten.

Het eerste succes

In december 1972 brengt de Haarlemse kunstcriticus Hein Steehouwer Johfra op de hoogte van de door hem bedachte term Metarealisme, wat letterlijk ‘naast realisme’ betekent. Een term waarmee hij wil aangeven dat de geestelijke wereld en de materiële wereld naast elkaar bestaan. Verder vertelt hij over zijn idee om een groep kunstenaars gerelateerd aan het metarealisme samen te brengen, en met deze groep een rondreizende tentoonstelling te organiseren. Op 20 mei 1973 ontstaat officieel de groep De 7 Metarealisten, bestaande uit de kunstenaars Frans Erkelens, Johan Hermsen, Johfra, Han Koning, Victor Linford, Ellen Lórien en Diana Vandenberg. Voor de te houden groepsexposities wordt Jan Blok als manager aangesteld. Hein Steehouwer zal een boek schrijven ter ondersteuning van de exposities.

Unio Mystica [Triptiek]
De toren van Olympus - Het Scheikundig Huwelijk
Hekate

Op 3 mei 1974 vindt de start van zeven groepsexposities plaats. De eerste grote groepsexpositie wordt gehouden in de Van Reekum Galerij in Apeldoorn. Bij de opening vindt ook de presentatie van het boek De 7 Metarealisten plaats, maar ook de posters van de Zodiakserie worden gepresenteerd. De opening is een groot succes, er zijn ruim 500 bezoekers. De expositie trekt in totaal 9.000 bezoekers. De volgende groepsexpositie vindt in juni 1974 plaats in het museum Het Prinsenhof in Delft. De expositie in Delft is nog succesvoller dan Apeldoorn; er komen in totaal 12.000 bezoekers. Er volgen nog exposities in het Kunstenaarscentrum in Bergen, Het Hofje van Staats te Haarlem, Pictura te Groningen, Galerij de Ark te Boxtel en het Romi Goldmuntz Centrum te Antwerpen. Het totaal aantal bezoekers voor de zeven exposities bedraagt 48.000. De schilder Han Koning haakt echter af, zodat de groep nog maar uit zes kunstenaars bestaat. In 1976 worden de kunstenaars geïnterviewd voor een televisieprogramma dat op 29 november 1976 door de televisieomroep TROS uitgezonden met de titel Van beroep: fijnschilder.

Alle exposities verlopen uitermate succesvol en trekken veel publiek. In december treden echter de eerste spanningen op. Er ontstaat onenigheid tussen Hein Steehouwer en Jan Blok, de manager van de groep. In 1976 valt de groep uit elkaar. Er vindt nog wel een soort doorstart via Jan Blok plaats, die Galerie Artim (Den Haag) opricht. Er worden twee boeken met feitelijk alleen maar afbeeldingen uitgebracht en er worden enkele exposities gehouden. Het Artim-initiatief is echter geen lang leven beschoren. Johfra brengt zijn werk onder bij Galerie Kamp (Amsterdam).

Op 24 maart 1977 overlijdt plotseling Hein Steehouwer. Met zijn overlijden komt er ook een einde aan de term Metarealisme.

Het grote succes

In 1973 vat de postermagnaat Engel Verkerke op aangeven van de Haarlemse kunstcriticus Hein Steehouwer het idee op om een posterreeks van de twaalf sterrenbeelden uit te brengen. Steehouwer adviseert hem om deze werken door Johfra te laten maken. Verkerke sluit een voor Johfra lucratief contract af. Hiermee zijn voor Johfra en Ellen Lórien de geldzorgen voorlopig van de baan. De twaalf schilderijen worden gemaakt in het formaat 90 bij 60 centimeter, wat overeenkomt met het formaat van de uit te geven posters. De composities van de schilderijen worden doortrokken van symboliek. Om ervoor te zorgen dat de kleuren goed uitkomen op de posters schildert Johfra de schilderijen in een voor hem fellere kleurstelling dan gebruikelijk. Johfra is ruim een jaar bezig met deze twaalf schilderijen.

Waterman
Vissen
Ram
Stier
Tweelingen
Kreeft
Leeuw
Maagd
Weegschaal
Schorpioen
Boogschutter
Steenbok

In 1975 wordt de Zodiakserie integraal tentoongesteld bij Galerie Kamp (Amsterdam). De eigenaar Walter Kamp heeft de twaalf schilderijen zelf aangeschaft. De kunstcritici hebben geen goed woord over voor het werk van Johfra, maar het publiek komt in zeer grote getale op het werk af. Bij de Zodiakserie verschijnt een begeleidend boekje geschreven door Hein Steehouwer: Johfra en de Zodiak. Voortbordurend op dit succes worden ook van andere werken van Johfra posters uitgebracht. Galerie Kamp organiseert grote exposities waarvan het werk van Johfra deel uit maakt, onder andere op de Baseler Kunstmesse. Andere exposanten zijn onder anderen Ernst Fuchs, H.R. Giger, Salvador Dalí, Rudolf Hausner, Wolgang Hutter, Aat Veldhoen, Diana Vandenberg en Ellen Lórien.

De Dierenriemserie wordt door Johfra uiteindelijk als een last ervaren. Hoewel hij in hoge mate zijn bekendheid hieraan heeft te danken, wordt hij voor altijd in het hokje van de esoterie en astrologie gestopt. Een gegeven waarmee hij de rest van zijn leven worstelt, want zijn overige werk acht hij van veel groter belang. Hij ziet zichzelf vooral als natuurmysticus. Met de vervaardiging van de zeven schilderijen van de Maldororserie, hoopt hij dit imago te kunnen afzwakken, hoewel hij grote moeite heeft met de inhoud van de zogeheten bijbel van de surrealisten, De Zangen van Maldoror.

Thuiskomst in de Périgord Noir

Met de opdracht op zak voor de Dierenriemserie rijden Johfra en Ellen door Frankrijk. Het is 1973 en ze zijn op zoek naar een nieuw thuisland, een landschap dat beter bij hen past. Ze gaan naar de Dordogne, naar de Périgord. Ze komen langs Montignac waar zich de grot van Lascaux bevindt. Deze grot is echter niet meer toegankelijk voor het publiek. Ze volgen de rivier de Vézère en komen bij het plaatsje Le Moustier en de imposante, prehistorische rotswand, La Roque-Saint-Christophe. Het gebied maakt grote indruk en ze besluiten op zoek te gaan naar een passende woonruimte in deze streek. Ze bezichtigen een oude watermolen, Le Moulin de Peuch, in het plaatsje Fleurac, niet ver van Le Moustier vandaan. Het gebouw is in niet al te beste staat en er zal flink aan verbouwd en gerestaureerd moeten worden. De streek is echter prachtig en een huis is altijd te veranderen, maar de vraagprijs is te hoog.

De aanbidding van Pan [triptiek]
De begroeting
De oproeping

In 1974 keert het tij. De groepsexposities van de Metarealisten brengen grote verkopen met zich mee. Johfra en Ellen keren terug naar de oude watermolen. Deze blijkt nog steeds te koop te staan. Ze kunnen de molen tegen een flink lagere prijs kopen. Wat volgt is een verhuizing over een afstand van 800 kilometer. Johfra en Ellen zijn nog maar net verhuisd of er stopt een grote auto voor de deur. Galeriehouder Walter Kamp doet zijn entree. Hij heeft de exposities van de Metarealisten gezien en is enthousiast geworden. Johfra toont het drieluik Unio Mystica. Ellen adviseert Walter om dit schilderij te claimen, maar hij doet dit niet. Kort daarop wordt dit drieluik echter verkocht. Walter is dan erg boos op zichzelf en koopt direct de gehele Zodiakserie op, waarvan op dat moment nog negen schilderijen moeten worden voltooid. Dit alles stelt Johfra en Ellen in staat om de molen op te laten knappen en te verbouwen. Zowel Johfra als Ellen krijgen de beschikking over een groot atelier. Begin jaren tachtig zal een deel van het gebouw dienst gaan doen als galerie onder de naam Galerie La Licorne.

Het gebied rond Le Moustier zorgt voor veel inspiratie. De natuur van de Dordogne is in die periode terug te zien in vele schilderijen. In deze periode ontstaan diverse schilderijenseries, zoals de Maldororserie en de Fonteinenserie, maar ook de iets minder bekende series zoals de Heksenportretten en Heksensabbats en de serie Ellen in Wonderland. In 1979 voltooit hij het immense drieluik De aanbidding van Pan. In het midden van de jaren tachtig verandert zijn werk, het wordt minder donker van aard. Er komt ruimte voor sprookjes en elven. Ook staat hij zichzelf toe om op een iets lossere wijze te gaan schilderen, alhoewel het gevecht met het detail altijd blijft. Hij blijft de schilder van de vierkante decimeter.

De zangen van Maldoror

Om de schilderijen voor de Maldororserie te kunnen maken moet Johfra het boek De zangen van Maldoror in zijn geheel lezen. Hij worstelt zich met moeite door het verhaal heen en kan zich vooralsnog niet verenigen met de tekst. Op enig moment dreigt hij zelfs de opdracht te weigeren. In zijn dagboeken noteert hij: Ik heb de knoop doorgehakt en zie af van het maken van de zeven schilderijen bij De zangen van Maldoror. Geestelijke hygiëne is de reden. Toch zet hij door en gaandeweg het verhaal weet hij enige waardering te uiten en raakt zelfs enthousiast. Als hij het boek heeft uitgelezen, noteert hij hierover in zijn dagboek: Ik heb De zangen van Maldoror uitgelezen. De zesde zang vind ik de mooiste. In dit boek ligt de bron van het surrealisme. Niet André Breton maar De Lautréamont is de uitvinder van het surrealisme. De beelden en vooral ook de stijl van schrijven van Salvador Dalí zijn geheel aan dit boek ontleend, evenals zijn instelling en geestesgesteldheid. De surrealisten hebben niet veel meer kunnen doen dan wat De Lautréamont heeft gedaan. De beweging zorgde slechts voor de uitbouw en de popularisering ervan.

Kali
De minnaars
De hermafrodiet
De hoer op het kerkhof
De waanzinnige
De luisgod

Eind 1975 begint hij met het eerste schilderij, Kali. De Maldororserie komt in februari 1978 gereed. Het formaat van elk schilderij is 120 bij 90 centimeter. Van enkele werken is door Verkerke een poster uitgebracht. De Maldororserie wordt groots geëxposeerd bij Galerie Kamp (Amsterdam) van 29 april tot en met 31 mei 1978, tezamen met werk van nog een aantal kunstenaars. De gelegenheid wordt tevens aangegrepen om het Schetsboek van Johfra te presenteren. In juli van dat jaar wordt het werk geëxposeerd op de Baseler Kunstmesse.

Van de poging om het boek De zangen van Maldoror geheel met tekeningen te illustreren, is om allerlei redenen niets terecht gekomen. Slechts enkele schetsen zijn hiervan bewaard gebleven. Uiteindelijk is Johfra hierover toch niet echt rouwig. Ondanks zijn eerdere enthousiasme ziet hij het boek overwegend toch vooral als een bombastisch en puberaal product.

Note: De afbeelding van het kunstwerk De Goddelijke Pad van de Maldororserie is helaas niet in ons bezit.

Sprookjestijd

Van jongs af heeft de fantasiewereld van het sprookje grote indruk op Johfra gemaakt. Zo is hij op jonge leeftijd sterk in de ban van A Midsummer Night’s Dream van Shakespeare evenals later van Tolkiens The Lord of the Ring, waaraan Ellen Lórien haar schildersnaam ontleent. Elementalen, natuurgeesten zoals elfen, feeën, gnomen, sylfen, ondinen. Mythologische figuren, fabeldieren, draken, deva’s, engelen. Alle bevolken doorlopend het oeuvre van Johfra alsook dat van Ellen. Dit houdt ten zeerste verband met een sterke verbondenheid met de natuur. Johfra is bovenal een natuurmysticus die de Grote Moeder aanbidt, die de natuur is. De wonderbaarlijke schepping die hem voedt en die hem heeft afgedreven van de leer van de rozenkruisers, waarin de natuur wordt gezien als een doodsnatuur, waarmee hij zich onmogelijk heeft kunnen verzoenen.

Vroeger al, in het Haagse bos dat hem in verrukking brengt, en later in de woeste schoonheid van de Alpes-Maritimes, en nog later in de paradijselijke weelde van de Périgord duikt hij steevast onder in de geheimenisvolle stilte van de natuur die zich over hem ontfermt. In vele schilderijen weet hij deze betovering op meesterlijke wijze uit te beelden.

Draak
De Feniks
Basilisk
Griffioen
Cerberus en Orpheus
Sirenen

Tussen 1980 en 1982 werkt Johfra aan een tweede posterserie in opdracht van Engel Verkerke met Fabeldieren als onderwerp: eenhoorn, faun, sfinx, Gorgonen, centaur, draak, hydra, griffioen, Bacchus, harpijen, Sirenen, zeepaarden, feniks, basilisk, Pan, Pegasus, triton; 17 stuks in totaal.

In 1989 komt het boekje Elfes, fées et gnomes uit, waarin werk van Johfra, Ellen Lórien en Carjan (Car Verheul) wordt afgebeeld. Schilderijen en tekeningen van Johfra, schilderijen van Ellen. De door Carjan gemaakte beeldjes passen heel goed bij dit thema. In 1990 komt de filmmaker Robin Lutz (de zoon van zijn vroegere academievriend Gerard Lutz) naar Frankrijk. Hij maakt een film over het werk van Johfra en Ellen. De film met de titel De wereld van Johfra wordt op 14 mei 1991 de televisieomroep TROS uitgezonden en toont hoe Johfra in de Périgord in zijn element is. In 1994 en 1995 ontstaat de serie Ellen in Wonderland met in 1996 hiervan de Apotheose. In totaal negen schilderijen waarin Ellen Lórien in gedroomde werelden de hoofdrol speelt.

De fonteinen van Rome

In 1948 bezoekt Johfra voor het eerst Rome, samen met Diana. Niet alleen de gebouwen en ruïnes op de Palatino maken indruk op Johfra, ook de fonteinen laten hem niet los. De meeste fonteinen zijn gevormd rond de oude goden van het waterelement: Neptunus, Amfitrite, tritons en najaden. Hij bezoekt de wereldberoemde Trevifontein en Esedrafontein en de fontein op het Navona plein. Gedurende de rest van zijn leven komen de fonteinen regelmatig terug in zijn oeuvre. In de periode van zijn bezoek tot begin jaren vijftig maakt Johfra regelmatig tekeningen met water en mythologische figuren als onderwerp. Midden jaren zestig maakt hij twee series van elk vijf tekeningen met daarin zeepaarden in woest water als thema.

Het klapstuk moet dan nog volgen. Tussen 1987 en 1989 maakt hij een serie van 16 grote schilderijen over de fonteinen van Rome. Hij geeft de beelden weer zoals hij ze in zijn geest ziet, veel fantastischer en meer barok dan dat de grijze fonteinen in werkelijkheid zijn, en hij plaatst ze in compleet andere wereld. De Fonteinenserie wordt integraal geëxposeerd op 17 maart 1990 bij Jester Art Gallery (Amsterdam) maar deze galerie gaat failliet.

Esedra fontein. Najade en zeepaard 2
Esedra fontein. Najade en leguaan
Esedra fontein. Najade en vogel 1
Esedra fontein. Najade en vogel 2
Esedra fontein. Triton
Navona plein. Rio de la Plata
Navona plein. De moor
Navona fontein. Neptunus fontein 1
Navona plein. Neptunus fontein 2
Trevi fontein
Esedra fontein. Najade en zeepaard 1
Esedra fontein. Najade en vis
Navona plein. Neptunus fontein 3
Navona plein. De Ganges
Navona plein. De Donau
Navona plein. De Nijl

Als Johfra in 1997 op zoek is naar een nieuwe galerie voor zijn werk, komt hij via Cornelia Steehouwer, de weduwe van de Haarlemse kunstcriticus Hein Steehouwer, in contact met Galerie Utrecht (thans Morren Galleries). De galeriehouder komt naar Frankrijk om de Fonteinenserie op te halen. Hij heeft een potentiële koper voor een van de schilderijen, Trevifontein. Deze verzamelaar koopt de complete Fonteinenserie. Galerie Utrecht organiseert dan als eerste een expositie waarop de hele Fonteinenserie getoond wordt, ook al zijn alle werken reeds verkocht, met de bedoeling om een sensationele indruk te maken. Direct hierop volgend zal namelijk een tweede expositie worden gehouden met werken die nu wel te koop zijn. Een formule die aanslaat.

In 2001, drie jaar na het overlijden van Johfra, wordt een grootse expositie met 96 kunstwerken van Johfra, waaronder vele topstukken, in het West-Fries Museum te Hoorn gehouden. Een aantal schilderijen van de Fonteinenserie maakt deel uit van deze expositie. In 2010 wordt een expositie in het Slot Zeist gehouden met als titel Op de grenzen van het avontuur, naar het gelijknamige boek van Pierre Borgue. Een deel van de expositie betreft werken die afgebeeld staan in dit boek, maar ook enkele werken van de Fonteinenserie zijn dan te zien.

Het einde van de reis

Het wordt 1998 en het gaat minder goed met Johfra, hij krijgt steeds meer buikklachten. Pas na enige tijd wordt de diagnose darmkanker gesteld. Zijn krachten nemen af en daarmee neemt ook zijn zin in schilderen af. In zijn dagboek noteert hij op 31 mei 1998: Voorlopig schilder ik niet meer. Het is tevens de dag dat hij zijn allerlaatste schilderij voltooit met de veelzeggende titel Thuisvaart. De periode hierop volgend bestaat voornamelijk uit artsenbezoek en het samenzijn met Ellen, wat Ellen de uitspraak ontlokt: Johfra is dood, leve Frans. Samen zitten zij vaak in de tuin. Zij spreken met elkaar over de dood en de reis die hierop volgt. De autobiografie Symphonie Fantastique komt nog net op tijd af, zodat Johfra nog de kans krijgt om het resultaat in te zien. Op 6 november 1998 om 2:30 uur overlijdt Johfra.

Thuisvaart
Gerrit Luidinga spreekt de grafrede uit
Teraardebestelling

Tijdens de bescheiden begrafenisplechtigheid bij de teraardebestelling op 10 november 1998 houdt zijn vriend de schrijver/dichter Gerrit Luidinga de grafrede. Enkele tientallen toehoorders, zowel uit Nederland als uit Frankrijk, zijn hierbij aanwezig. Zijn graf is zeer eenvoudig uitgevoerd.

Na zijn dood is Stichting de Verbeelding opgericht om postuum het standaardwerk Hoogste lichten en diepste schaduwen, geschreven door Gerrit Luidinga, het licht te doen zien. Hierin zijn vele afbeeldingen uit zijn oeuvre opgenomen alsook passages uit zijn dagboek in twintig delen (vanaf 1938 tot en met 1998) van in totaal zo’n zesduizend pagina’s.